WONEN IN ITALIË – Afstand

Wonen in Piemonte is natuurlijk niet alleen maar in een rose wolk zitten. Het heeft voor mij ook een moeilijke kant en dat is de afstand tot mijn moeder.

Mijn moeder is 93 dus zo heel lang zal ze er niet meer zijn. Ik ben altijd doodsbang dat er iets met haar gebeurt en dan moet ik eerst 1300 km. overbruggen om bij haar te zijn.

Iedere vijf à zes weken spring ik in mijn Fiat Panda en zet de spurt in naar het noorden. "Ga je met de auto?" vragen mensen mij ontsteld. Ja, na een paar vervelende ervaringen met vliegen, is dat voor mij het beste reismiddel gebleken. Ik had een keer een retourtje Malpensa (vliegveld bij Milaan) geboekt. Kom ik daar aan, stond ik op een reservelijst. Het vliegtuig was overboekt (KLM). Ik heb een enorm theater moeten opvoeren om dat vliegtuig in te komen en het is me ook gelukt, maar leuk was het niet.

De keer daarop vloog ik vanaf Genua. De avond ervoor zag ik dat voor de volgende dag alle vluchten waren gecancelled ivm harde wind. Het was vlak voor mijn moeders verjaardag, ik moèst op tijd in Uden zijn. Sindsdien ga ik altijd met de auto.

Ook vertrek vanaf het vliegveld Caselle van Turijn trekt me niet aan. Eerst ben je bijna 3 uur kwijt voordat je erheen bent gereden en je de auto veilig hebt geparkeerd. Je moet er ook nog eens ruim van te voren zijn. In die tijd zit ik met de auto al lang en breed in Zwitserland, relaxed, met op z'n tijd een kopje koffie. Bovendien kom ik, als ik vlieg, in Amsterdam aan zonder auto. Dus moet ik een auto huren en dan nog eens anderhalf uur rijden naar Uden.

Nee, ik vind die 6-wekelijkse tocht van anderhalve dag zoveel prettiger, dat is voor mij iedere keer weer een mini-vakantie. Dat komt ook door het hotel waar ik slaap. Een prettig familiehotel in een plaatsje boven Basel.

De ochtend van vertrek, rijd ik meestal om een uur of half zes Mombarcaro uit. Ik ontbijt bij een bepaald wegrestaurant en drink om de paar uur ergens koffie. Na de Bernhardpas of -tunnel rijd ik door Zwitserland. Als het erg druk is, ga ik van de snelweg af en rijd ik over bochtige wegen door het heuvellandschap door al die kneuterige Zwitserse dorpen op weg naar Basel.

Met een: "Hallo Frau Spoorenberg. Wie geht es Ihnen? Wie geht es ihre Mutter?" word ik in mijn hotelletje verwelkomd. Ik slaap een uurtje, douche en ga eten.

Verkwikt vertrek ik de volgende ochtend na een riant Duits ontbijt. In zes-en-een-half uur rijd ik dan naar Uden waar ik rond half drie m'n auto voor zorgcentrum St.Jan parkeer. Ik storm naar binnen, me bij voorbaat verheugend op het blije gezicht dat ik zo te zien krijg.

Maar na een week (of langer) uitstapjes, samen scrabbelen en tv kijken komt de keerzijde: ik ga weer terug. Al dagen van te voren zie ik op tegen het moment van afscheid. Ik vertrek tegenwoordig na het ontbijt zodat ik mama achterlaat tijdens het koffie uurtje in de gemeenschappelijke keuken en ze afleiding heeft. Maar ze is dan al een hoopje ellende.

Snel neem ik afscheid en race het gebouw uit met tranen in m'n ogen. Iedere keer weet ik: het kan de laatste keer zijn. Een hersenbloeding, een hartaanval en het is gebeurd. Met een steen in m'n hart begin ik richting Heerlen te rijden. Het lijkt wel of ik nog steeds aan haar vast zit met een onzichtbare navelstreng, die met iedere kilometer zuidwaarts verder wordt opgerekt.

De eerste keer dat ik bel, huilt ze. Vaak sturen vriendin Astrid of mijn zus tegen de avond geruststellende berichten: "Mama net gesproken, ze klonk goed". Maar de laatste keer bleef ze me ook de volgende dag nog huilend bellen en van de verpleging en de lieve kapstervriendin Miranda hoor ik nu toch dat ze een dag of drie nodig heeft om weer in haar oude ritme te komen. Dat doe ik haar aan, denk ik dan, want ik moet zo nodig naar Italië.

Gelukkig is na een paar dagen alles weer normaal. Ik bel haar iedere dag even op en ze klinkt tevreden. Ik geniet weer van m'n Italiaanse leven maar ze is nooit ver uit m'n gedachten. Een vroeg telefoontje doet me schrikken of een mailtje van een verpleegkundige. Die afstand blijft lastig.