WONEN IN ITALIË – Naar zee
Nu het de hele maand al mooi weer is, rijd ik iedere zaterdag naar zee. Ook daar is de lucht blauw en schijnt de zon uitbundig, maar wel bij temperaturen die een graad of zes hoger liggen dan hier.
Soms rijd ik naar Celle Ligure, Noli of Spotorno, maar de laatste zaterdagen ben ik helemaal gevallen voor Finale Ligure. Het heeft een mooie palmenboulevard en een piazza met op zaterdag een boerenmarkt.
Als je dan om half elf in zo'n badplaats als Finale aankomt en de zon schijnt op die pastelkleurige huizen en de terrassen lonken van onder de arcades dan voel je je meteen op vakantie.
Families, vermoedelijk uit het dorp, zitten in grote kringen rondom tafels gezamenlijk koffie te drinken en te ontbijten.
Ook ik installeer me daar dan met m'n zaterdagkranten in m'n mobieltje en koester me in de warmte. Overal wordt naar je coronapas gevraagd en dat geeft mij een veilig gevoel. Iedereen is hier gevaccineerd.
Als ik later de winkelstraat even inloop en m'n mondkapje aan m'n pols hang, wijst een agent me terecht. "Het hoort niet daar maar daar mevrouw" en hij wijst naar z'n gezicht. Ik doe het gauw voor. Het blijft vervelend, maar ik ben niet voor niets nu al bijna 2 jaar niet verkouden of grieperig.
Eigenlijk is het nu veel fijner aan de kust dan in de zomer. Het is gezellig druk maar niet 'te' en....je kunt je auto kwijt. Want dat is hier aan de Bloemenrivièra altijd het grootste probleem: waar laat je je auto?
Had ik de eerste zaterdag nog een bekeuring, inmiddels heb ik een parkeerterrein gevonden met genoeg plek. Dus geen parkeerprobleem meer. Ik kan ongestoord genieten.
Lees m'n kranten, schrijf wat emails en ga lekker ergens vis eten. Ik kies een tentje iets buiten het centrum. Eet 'spaghetti allo scoglio' op het terras met uitzicht op zee. De week daarop ga ik er weer heen.
Zowel de ober als de baas herinneren zich mij van de zaterdag daarvoor. Ik word met alle egards behandeld, want ik ben nu een vaste klant. De baas, hij is 71 vertelt ie me, is niet meer bij m'n tafeltje weg te slaan. Niet dat ie me wil versieren ofzo, welnee, we verliezen ons beiden even in de goeie oude tijd van Finale.
In 1976 was ik hier namelijk al eens geweest met mijn ouders, mijn broer en mijn tante. Het hotel had onze kamers dubbel geboekt en we stonden op straat. Iemand wees ons naar een pension aan de boulevard waar een hele lieve vrouw de bazin was. Ze had toevallig nog 2 kamers voor die nacht vrij en daarna zouden we wel zien. Uiteindelijk bleven we de hele week en hadden een geweldig vakantie.
"Het was hier toen echt heel erg druk hè?" zegt de trattoria-baas. "Veel Duitsers en Nederlanders kwamen er toen nog. Ach mevrouw het is allemaal zoveel minder geworden." We kletsen over de nachtclubs die hier destijds waren en de bandjes op de boulevard. Twee oude besjes over een tijd die niet meer terugkomt.
Gisteren sprak ik een Nederlander die ook alle zomervakanties in zijn jeugd hier aan de kust had doorgebracht. Drie van zijn vier zusjes waren met Italianen getrouwd en wonen hier nog steeds.
Later wandel ik over de boulevard en zoek de plek waar mijn vader nog een foto van mij heeft gemaakt. Het pension is er niet meer. Ik snuif de zeelucht op en mijmer wat voor me uit.
Het zijn mooie herinneringen die altijd weer bij me boven komen als ik terug ben aan de Ligurische kust.
Jarenlang was het een droom. Een huis in Italië. Op vakantie stond ik steevast lang voor de etalage van de makelaar ter plaatse. Maar het moment was (nog) niet geschikt. Ik werkte nog, mijn geliefde was ziek, m’n ouders hadden steeds meer zorg nodig. Ik bleef dromen en fantaseren, allemaal heel veilig. Jaar na jaar ging voorbij. Er gebeurde veel. Cor ging dood, ik maakte een voettocht naar Rome, werd ontslagen en toen was daar opeens het moment van: nu of nooit.