WONEN IN ITALIË – E la vita si continua
Het is houthakkersbloezenweer. Ik ben er dol op. Iedere ochtend trek ik een andere geruite bloes uit de kast, een fris T-shirt eronder en klaar. Het is herfst.
Het is winderig en bewolkt. Regen is voorspeld, maar is sinds maandag niet meer gevallen. En als af en toe de zon te voorschijn komt, is het ook meteen weer warm.
Inmiddels vijf dagen terug uit Monte Isola. Ook daar regende het maandag. Zoals gewoonlijk verdwaalde ik bij Alessandria. Mijn Google maps-stem stuurde me weer terug naar waar ik net vandaan kwam.
Ik reed toen maar op goed geluk de heuvels in. Dadelijk zou ik wel een bekend bord zien en wist ik zelf wel hoe ik moest rijden.
De regen was opgehouden. Wat waren de heuvels groen! Ik zag pastelkleurige dorpjes tussen de uitgestrekte wijnvelden en akkers liggen, hier en daar flarden mist. Ik werd meteen weer verliefd op Piemonte.
Uiteindelijk vond ik mijn dorp natuurlijk toch wel weer terug. En eenmaal thuis: uitpakken en in een mum van tijd stond de wasmachine te draaien.
Dinsdag was alles weer gewoon. Behalve dat ik 's avonds een uur eerder naar de oefen-avond van het koor moest, want Daniele, de dirigent, wilde m'n stem testen.
Ik was behoorlijk zenuwachtig. De hele weg ernaartoe zat ik zingend achter het stuur. Eenmaal bij hem moest ik me eerst zien te ontspannen en daarna steeds hogere tonen 'iiiiiwiiii' uitstoten, daarna lagere 'aaaoooooaaa'. Dat ging goed. Ik kan best hoog zingen.
Toen moest ik iets voorzingen. Dat ging helemaal niet goed. Bij een uithaal naar boven bleef ik steken in een zielig gepiep (en in de auto klonk het nog wel zo goed!). Maar deze Daniele is zo verschrikkelijk aardig, dat als ik met een baard in m'n keel had gezongen, hij waarschijnlijk ook nog 'brava' had geroepen.
Ik ben zowel contra-alt als mezzosopraan, was zijn eind-conclusie. Maar de rol van mezzosopraan zou me nu nog te veel kracht kosten, zei hij. Dus blijf ik voorlopig bij mijn groepje contra-alten.
Gisteren heb ik me op de tuin gestort. Het kruidenhoekje schoongemaakt, terwijl Giorgio het gras maaide. Daarna een biertje met hem gedronken en nog een hele tijd op m'n terras met hem zitten praten.
Over de oude dag. Hij vertelde over een Brits stel dat hun huis wil verkopen en terug naar Engeland wil gaan. Ze zijn tachtig-plus. Als buitenlanders hier echt oud worden, willen ze vaak toch weer terug naar hun eigen land.
Ik sprak laatst ook een Zwitserse oude dame die hier twintig jaar had gewoond maar nu haar huis verkocht en zich had ingeschreven voor een bejaardenhuis in Zwitserland.
Ze spreekt vloeiend Italiaans maar wil die laatste jaren toch gewoon haar moedertaal kunnen spreken. Ook geven mensen vaak de voorkeur aan de medische zorg in het moederland. Daar voelen ze zich toch meer op hun gemak als ze eenmaal ziek zijn.
We filosofeerden er nog een beetje over door. Op zeker moment kun je dan ook niet meer voor een vakantie naar Italië, zei Giorgio. Nee, op zeker moment houdt alles gewoon op, was mijn opgewekte conclusie. Maar even niet aan denken.
Jarenlang was het een droom. Een huis in Italië. Op vakantie stond ik steevast lang voor de etalage van de makelaar ter plaatse. Maar het moment was (nog) niet geschikt. Ik werkte nog, mijn geliefde was ziek, m’n ouders hadden steeds meer zorg nodig. Ik bleef dromen en fantaseren, allemaal heel veilig. Jaar na jaar ging voorbij. Er gebeurde veel. Cor ging dood, ik maakte een voettocht naar Rome, werd ontslagen en toen was daar opeens het moment van: nu of nooit.