WONEN IN ITALIË – Buiten
Het weer hier is op sommige dagen alarmerend mooi. Ik zeg alarmerend omdat het te mooi is voor de tijd van het jaar. Donderdagmorgen kwam ik van de kapper en reed ik naar de bar op de piazza. De zon scheen zo uitbundig en warm dat ik uit enthousiasme een prosecco bestelde.
Daar kwam een Duitse vriend aanlopen. Die was nog niet aan z'n ontbijt toegekomen en kwam met een espresso en een cornetto naar buiten. We keken naar de besneeuwde Alpen waar je vanaf de piazza uitzicht op hebt en zuchtten verzaligd.
"Je zou toch nergens anders meer willen wonen?" zei Bernd. Ik kon het alleen maar beamen. Het klimaat, de ruimte, de natuur, ze geven alle drie een enorme meerwaarde aan het wonen hier.
Ik ben nooit zo'n natuurmens geweest maar hier ben ik veel buiten. In de zomer natuurlijk in de tuin en nu wandel ik bijna dagelijks tussen de heuvels. Vorige week had ik een nieuw pad gevonden, in de volksmond bekend als het hazenpaadje.
Het loopt door het bos, omhoog, dan weer omlaag en ook passeer je een groepje huizen in zeer bouwvallige staat. Opeens kwam vanaf de andere kant van het pad een 'tegenligger' aanlopen. Een kwieke vijftiger, grijzend en met een vriendelijk gezicht. Hij stopte en vroeg of ik hier woonde. Hij vertelde dat hij wandelingen uitzette voor zijn loopclub.
Hij gaf me de link van z'n website op www.trekkinginlange.it en zei dat ik me in kon schrijven voor de programma's van zijn club, toevallig waren ze volgende week zondag in Mombarcaro. Waarom ging ik niet mee? Ik antwoordde naar waarheid dat ik er dan niet was, maar heb me inmiddels wel bij hem ingeschreven.
Het is ruim zeven weken geleden dat ik mijn moeder voor het laatst zag. Dus ik moet ook weer nodig naar Uden. En voordat het zo ver is, moet het huis schoon, de was gedaan, kattenvoer ingeslagen en cadeautjes gekocht.
Vrijdag vertrek ik. Dinsdag maakte ik mijn laatste wandeling. Het was gewoon lente. De wind was gaan liggen, de zon was opnieuw warm en overal hoorde je vogels kwinkeleren. Zelden zo van m'n wandeling genoten.
In San Bernardo kwamen er twee hondjes aan m'n broekspijpen ruiken. Een gezette man liep zijn erf af en riep iets naar me. Toen ik even naar hem toeliep, verscheen er ook opeens een oudere vrouw naast hem, zijn moeder.
We kletsten even en ze vroeg of ik geen koffie wilde. Ik sloeg het af maar beloofde een keer langs te komen, als ik weer terug uit Nederland was. "Ik ben Lina" zei ze "en ik ben 75."
Ik zei dat ze er nog goed uitzag voor haar leeftijd, want dat verwachten mensen van boven de dertig meestal van je, als ze hun leeftijd pardoes noemen. Dat je vooral tegen ze zegt dat ze er jonger uitzien.
Ik liep door het bos terug naar huis. Overal zag ik gele primula's tussen de bomen op de bosgrond. Ze zijn hier de eerste boden van de lente.
Ik heb een hele lijst van dingen die ik ga doen als ik terug ben. Het meeste heeft met de tuin te maken. M'n handen jeuken. Ik heb één angst en dat is dat we dadelijk in het voorjaar nog een uitgestelde winter krijgen. Het zou niet de eerste keer zijn.
Kom ik weer met Giuglio, mijn buurman, op de proppen, die zaterdagavond tijdens een kaartavondje vertelde: "In 1971 hadden we ook zo'n winter. Steeds maar prachtig weer. Maar wat denk je? Eind maart viel er zò'n pak sneeuw." Hij wees ongeveer de hoogte van een meter aan. Ik wil het niet horen.
Jarenlang was het een droom. Een huis in Italië. Op vakantie stond ik steevast lang voor de etalage van de makelaar ter plaatse. Maar het moment was (nog) niet geschikt. Ik werkte nog, mijn geliefde was ziek, m’n ouders hadden steeds meer zorg nodig. Ik bleef dromen en fantaseren, allemaal heel veilig. Jaar na jaar ging voorbij. Er gebeurde veel. Cor ging dood, ik maakte een voettocht naar Rome, werd ontslagen en toen was daar opeens het moment van: nu of nooit.