WONEN IN ITALIË – Padvinder
Alles is weer gewoon. Liep ik de eerste week na thuiskomst van de ene borrel naar het volgende etentje en kon ik ook op het dorpsfeest echt niet ontbreken, nu heeft het winterse plattelandsleven weer de overhand.
In de bar zijn we als dorpsgenoten onder elkaar. Het weer is overdag zonnig en niet koud. Ik kon mijn cappuccino vanmorgen buiten drinken. Als het donker wordt, zakt de temperatuur tot rond de 0 graden.
Ik worstel met mijn fantastische nieuwe houtkachel.Ik moet mezelf helemaal tot padvinder omscholen. De hele dag ben ik met dat ding bezig. Het begint 's morgens al met het aansteken.
Soms liggen er nog zoveel gloeiende sintels in de kachel dat ik er maar een paar stukken hout op hoef te leggen en dan vlamt ie alweer op. Maar het gebeurt ook dat ie al uren is uitgebrand en ik hem weer helemaal opnieuw moet vullen en aansteken.
Als hij dan niet wil trekken, na hem met engelengeduld met kleine houtjes en papier te hebben gevoerd, gooi ik er boos een paar 'diavolini' aansteekblokken in, volgens mij puur benzine, stinkt ook als de pest, maar dan doet ie het meestal wel.
Dan is het zaak hem aan te houden. Om het halve uur trek ik het deurtje open om te kijken. Allerlei brandende brokken vallen naar buiten en snel gooi ik er nog een extra blok hout in. Ga ik weg dan heb ik steeds de onrust van - als de kachel nog maar brandt -
Het eerste wat ik doe als ik thuiskom, is dan ook naar mijn super-kachel hollen en hem bijvullen. Mijn houtstapel slinkt in een angstaanjagend tempo. Ben benieuwd hoe ver ik er de winter mee door kom.
Gelukkig maar dat ik deze kachel nu heb want mijn palletkachel is kapot. Hopelijk komen ze hem één dezer dagen maken, want hij verwarmt een ander deel van het huis. Daardoor lag ik afgelopen maandag en dinsdag van onder een dekbed op de bank televisie te kijken.
Ik volg een serie op de RAI over generaal Della Chiesa, één van de beroemdste maffia-bestrijders van Italië. Hij werd in 1982 samen met z'n vrouw vermoord. Zo'n tien jaar dus voor Giovanni Falcone en Paolo Borselino.
Woensdagmorgen hijs ik me weer in m'n Rode Kruis-pak om bloed- en urine-monsters op te halen en naar het ziekenhuis in Ceva te brengen.
Ik vind m'n Rode Kruis-collega's aan de koffie in de plaatselijke bar. Ze zitten er met z'n zessen, drie gepensioneerden en drie jongeren. Er wordt gauw een cappuccino voor me besteld. Hoe is m'n reis geweest? Ze zijn vooral geinteresseerd in het weer in Nederland.
's Middags na het warme eten ga ik wandelen. Ik loop het dorp uit, volg de provinciale weg tussen de heuvels en geniet van de rust en de stilte. Heel af en toe komt er een auto of tractor voorbij.
Als ik later door het bos terug naar huis loop, zie ik de eerste gele primula's tussen de droge bladeren de grond uit piepen. Nu al voorjaar?
Dan ben ik alweer aan koffie toe, op de piazza in de zon. Daar zijn Harald, Manuel en Rino en een paar werklui bezig een met glas afgeschermd tweede terras in elkaar te zetten. Ik ben stomverbaasd. Twee maanden geleden sprak men nog van het sluiten van de bar i.v.m de hoge gasrekening en nu komt er zomaar een nieuw terras bij.
Mombarcaro krijgt ster-allures.
Jarenlang was het een droom. Een huis in Italië. Op vakantie stond ik steevast lang voor de etalage van de makelaar ter plaatse. Maar het moment was (nog) niet geschikt. Ik werkte nog, mijn geliefde was ziek, m’n ouders hadden steeds meer zorg nodig. Ik bleef dromen en fantaseren, allemaal heel veilig. Jaar na jaar ging voorbij. Er gebeurde veel. Cor ging dood, ik maakte een voettocht naar Rome, werd ontslagen en toen was daar opeens het moment van: nu of nooit.